
De eerste herrineringen van de Familie van Lier komen uit de jaren ‘40, roerige tijden. Rond deze tijd leefde de familie in de dorpstraat. Opa moest zich in deze tijd regelmatig verstoppen voor de duitsers. Die waren altijd op zoek naar werkkrachten voor het duitse rijk. Het beste wat opa kon doen was zich verstoppen. En dat deed hij ondermeer bij de familie Faessen die langs het kerkhof woonde. Thuis hadden ze ook een verstopplaats, voor in de slaapkamer was een dubbele deur waar het bed voor stond. Die werd gebruikt als er geen tijd meer was om naar Faessen te gaan. Het verhaal doet de ronde dat opa ook een keer betrapt is door de duitsers. Hij is er goed vanaf gekomen. De duitser die hem ondekt zou hebben zou gezegd hebben dat hij zich de volgende keer beter moest verstoppen.
Onderhoud van het gezin was in die tijd erg moeilijk.
De kinderen zorgden er ook voor dat er brood op de plank kwam.
Ze werden erop uitgestuurd om overal bij boeren langs te gaan om spullen te vragen. Eieren, fruit, brood enz. Dit met meestal succes. Om de kachel warm te stoken moesten ze dennenappels rapen.
Opa kocht per jaar 2-3 vierkante meter turf, deze werd gestoken en te drogen gelegd om deze in de herfst weer op te halen, echter de kans was groot dat de gedroogde turf dan gejat was. Schlamm werd er ook opgehaald, kolen en briketten die werden schoon gespoten met water. en het stof wat daar vanaf kwam is schlamm, het brandde dus zeer slecht door dat vocht.
De schlamm kon je gratis meenemen.
In die tijd werd er heel wat tijd in de keuken versleten.
In de winter of met koude dagen zaten de vrouwen met de voeten in de oven. Voor de kachel werden stenen neergelegd om deze ‘s nachts mee te nemen naar bed om de voeten aan te warmen. De kinderen zaten op de 2e rang.
Opa zat altijd helemaal achteraan te genieten van zijn pruim.
De sport van hem was om van achter te spugen in het midden van het putje, van de kachel,dit gaf uiteraard een enorme stank.
En als het mis ging dan kwam dit uiteraard tegen de kachel en de oma ruimde dit weer op.
Ome Wie wilde koste wat kost ook eens pruimen. Hij was ongeveer 6 jaar.
Op een gegeven moment tijdens de verhuizing naar de Westerlinglaan kreeg hij zijn pruim, met als waarschuwing van opa dat hij de pruim in de mond moest houden. Opa had gezegd dat het naar een zoutje smaakte, het speeksel liep ome Wie uit de mond. Hij moest het in de mond houden.
En het was toch zo smerig, de enige en laatste dat ome Wie gepruimd heeft.
De meeste gezinnen hadden in de schuur wel een varken voor eigen consumptie
Oktober en november was de slachttijd. Als er een varken geslacht werd was het eerst karboet en daarna keumkes, spek en karbonade eten.
Het eerste deel van het varken kreeg pastoor, het zogenaamde proefstuk, hij kreeg dan het beste van het varken. Het vlees werd altijd naar pastoor gebracht aangezien de meeste mensen aan het slachten waren kon je van pastoor niet verwachten dat hij overal langs kon gaan.
Ook was er geefkarboet maar met meer meel en minder vlees, voor de familie en buren. Het meeste vlees werd ingemaakt met saus.
Als oma ongesteld was werd er niet geslacht, de glazen sprongen dan open. Dat kwam niet zo vaak voor want oma was meestal zwanger.
Zo waren er ook nog ongewilde huisdieren; de Luizen
Eerst werden kranten op de tafel gelegd als je jeuk had.
En dan met de luizenkam erdoorheen, het was altijd wel spannend om die luizen te vangen. De hele familie, zover aanwezig, stond er bij om de vangst te bekijken. Iedereen wilde de luizen dood knijpen tussen de nagels want dit gaf een speciaal knappend geluid.
Als het heel erg was kwam er poeder op en werd het ingewreven. De dag erna stonk je als een otter. Vaak genoeg moest hierna een nieuwe luizenkam gehaald worden.
No comments:
Post a Comment