Saturday, May 12, 2007

Van Lier's herinneringen uit Maasbree "deel 2"



Toen tante Annie werd geboren en het tijd was om naar de baby te kijken was er iemand bij die er niets van wilde weten, ome Piet wilde de baby niet zien tot opa zei en nu gaan we kiendje kieke, maar ome Piet wilde nog steeds niet, toen pakte opa hem bij zijn nekvel en duwde hem met zijn gezicht in de wieg. Slim als hij was kneep hij zijn ogen dicht.
Bij de geboorte van een kind kwam de pastoor de hostie aan huis brengen. Het schaaltje voor de offers stond dan al klaar met een paar kwartjes voor het huisbezoek.
Oma moest 6 weken na de geboorte van een kind verplicht naar de kerk.
Voor de kerkgang moest je achter in de kerk gaan zitten, dan werd er omgeroepen dat er een kind was geboren en werd oma naar voren gehaald om zich weer rein te maken alsof ze een zonde had begaan. Wederom was het dan weer tijd om je klaar te maken voor een volgende kleine.
Sommige net bevallen vrouwen waren nog niet goed ter been tijdens dit kerkelijk ritueel en vielen flauw.
Voor iedereen was het zondags naar de kerk en naar het lof.
Vrouwen moesten een alpinopet op. Zondags als Tante Jo uit de kerk kwam gaf ze het het enige alpinopetje dat ze hadden aan tante Mia zodat zij dit kon dragen. Je mocht zonder petje niet de kerk in als vrouw!!
Voordat je naar school ging moest je ook naar de kerk, daar kon de leraar dan ook meteen controleren of iedereen er was. Opa en oma hadden een beeld van de Heilige Gerardus op de slaapkamer staan. Ze gingen dan ook regelmatig op bedevaart naar Wittem. Ze baden altijd voor de Heilige Gerardus. Sinds de Wittemse pater en latere kardinaal Willem van Rossum in 1893 een relikwie van de Italiaanse heilige Gerardus Majella op de borst van een ten dode opgeschreven veearts legde, waarna de zieke op miraculeuze wijze herstelde, is Wittem een bedevaartsoord voor Gerardus-aanbidders.
Voor hun 25 jarig huwelijk kregen ze als cadeau een schilderij met een jongen met traan. Dit schilderij kan ik me nog glashelder herinneren, hangend in de huiskamer van opa toendertijd. Dit schilderij heeft tante Mia nu in de kamer hangen.



Vroeger vroeg vader Wim ook al flink om aandacht en hij zorgde ervoor dat hij die kreeg. Zo was het dat Vader Wim regelmatig de ruige moest uithangen, een keer na school nodigde hij iedereen uit om naar Hintjes Jan te komen. Achter het huis aldaar stond een wild paard en Wim zou deze wel eens even temmen. De hele school kwam kijken. Het spectakel werd met goede afloop besloten en de held was geboren! De koeien van kolenboer Beurskens werden ook steevast bereden door vader Wim. Uiteindelijk is hij gaan paardrijden bij de paardenclub in Baarlo met de toekomstige schoonbroer ome Piet waar hij meerdere schandalen mee uithaalde in het Baarlose uitgangsleven. Met uitgaan was het flink buizen bij “de Zwaan”. Als de jongens van de Hei eraan kwamen, kon je al op 2 vingers uittellen dat dat sores zou geven. En als het dan mis ging werd er flink op los geslagen. Op een gegeven moment had vader Wim een Kesselse een flink pak rammel gegeven waarop de Kesselse toen zei: kom maar eens naar Kessel dan zul je wat beleven. Wim ging er alleen heen en kreeg ook als beloofd een flink pak rammel terug.
De muziek zit ook in de familie van Lier ± 10 jaar oud mocht vader Wim de dikke trom trekken, dat leverde wat geld op. En in de maat lopen was uiterst belangrijk. Als je dit niet deed dan sloeg de trommelaar mis. Marcheren moest dus toch een beetje geoefend worden. Na dit een aantal jaren gedaan te hebben nam ome Wie dit baantje over.
Ome Piet, vader Wim en opa waren het meest fantiekst in huis met de duiven.
Op de wissel begon het al met de duiven. Daar ging het meeste huishoudgeld naartoe. Oma had ook veel op met de duiven. In de jaren ‘50 begon het met de wedstrijden van de duiven, de klok werd in het begin samen met Juul Hendrix gedeeld. Ome Piet en vader Wim rende met de ringskes, de duiven waren heilig.
Ome Wie en ome Jan hielden altijd wedstrijd voor de duivenkooi wie het verst in de kooi kan pissen.
Op het moment dat ze goede duiven hadden zat de hut iedere avond vol met duivenliefhebbers. Jo de bakker kwam met vlaai uit Tegelen, om als het kon, jongen duiven af te troggelen en als hij deze had dan zag je hem de eerste weken niet meer terug, maar zoals Jo waren er nog meer die bij de familie aanklopte voor een goeie duif.



Een tijdlang had de familie ook een kostganger die in het schuurtje woonde in de Dorpstraat, het was de Pool, Polewietskie Neskebranski.
Polewietskie was een voormalig soldaat, die in Maasbree was blijven hangen na de oorlog. Hij zocht verder met niemand contact en leefde als een kluizenaar. Het schuurtje was zo ingericht dat hij er kon eten en slapen. Na 2 a 3 jaar hield hij het wel voor gezien in Maasbree en pakte zijn biezen en is volgens zeggen richting Hout Blerick vertrokken.
Ome Herman had voor pastoor geleerd, hij woonde ook op schoorveld bij de familie in huis voor onbepaalde tijd (Ouderlijk huis oma). Loshandig als hij was kreeg je er als kind op de tijd klappen, als ome Herman iets niet zinde wat de kiendjes deden.
De armoede speelde een grote rol in de familie, de meesten werden uitgezonden, als ze groot genoeg waren, om te werken voor hun eigen eten en wat geld voor de rest van de familie. Maar er waren voordat ze groot genoeg waren ook nog andere manieren om aan eten te komen. Een ieder had zijn eigen deel hierin.
Op een goeie dag kwam tante Truus opgewonden aangerend met het goeie nieuws dat er bij de Haan kersen geplukt mochten worden. Zoveel als je wilde.
Iedereen die op dat moment in huis was van de kinderen een emmertje gepakt of schaaltje om de kersen in te doen en naar de boom van de Haan gerend om de kersen te gaan plukken. Na al een flinke voorraad geplukt te hebben kwam
De Haan met de politie, wat eenigszins een beetje verwarrend was. Maar het feest liep iets anders af iedereen kon zijn emmertje met kersen inleveren.
‘S maandags en dinsdags als de school uit was gingen ze als een haas naar de eierveiling waar de kapotte eieren uitgedeeld werden.
Gelijk naar mam die ze meteen bakte.
Ome Jan kreeg bij zijn werkadres altijd spek maar lustte dit niet, dit duwde hij stiekem in zijn zak zodat dit thuis kon worden opgegeten.
Ome Wie moest meteen na school bij van Osch gaan werken. Als verdiensten kreeg hij een nieuwe fiets, een pak, klompen en 2 gulden. Eten kon hij daar; s'morgens spek, s'middags soep, petatte, groente en kip met een waterkont. De boer en boerin kregen een poot van de kip, de zoon en dochter een vleugel en ome Wie de nek. Een uur na het eten vroeg je je nog steeds af welk vlees je gegeten had. Alles zat tussen je tanden. Ook erwtensoep met gebakken boterham was behoorlijk populair bij Van Osch.
'S avonds werd er gebakken eieren met sla en botermelk genuttigd.
Bij van Osch ging Mia ieder dag de melk en eieren halen.
Mia werd ook naar Baarlo gestuurd om bij vader Wim geld op te halen. Dat deed ze te voet, eens in de maand. En als Mia aankwam zei Wim vaak; wat kom jij hier doen. Gelukkig was de boer wel vriendelijk en kreeg ze nog van alles mee. De kans zat er wel eens in dat ze voor niets kwam. Want als het nog niet de eerste van de maand was dan kon ze weer terug. Datzelfde verhaal werd ook bij tante Truus uitgevoerd die in Grubbenvorst zat ook hier moest zij het geld ophalen. Tante Truus had onderbroeken gemaakt van meelzakken en als je onder haar rok keek dan zag je op de achterkant tok tok (kippenvoer) staan.

No comments: